Een student geneeskunde aan de Universiteit Maastricht wordt door de opleiding op een zijspoor gezet omdat voor een aantal coschappen geen voldoende wordt behaald. De universiteit biedt de student een remediëringstraject aan. Als dat traject met succes wordt doorlopen, mag hij zijn opleiding voortzetten.
Het remediëringstraject wordt niet voldoende beoordeeld, zodat de student zijn opleiding niet kan voortzetten. De student vecht de beoordeling aan, doch komt in beroep bij het College van Beroep voor de Examens niet verder. In beroep bij het CBHO wordt een verderstrekkend standpunt ingenomen, namelijk dat het remediëringstraject geen wettelijke grondslag (in de WHW) kent. Doel is vastgesteld te krijgen dat de student ten onrechte op een zijspoor is gezet, zodat hij zijn opleiding kan voortzetten zonder het remediëringstraject als vereiste tegengeworpen te krijgen.
Het CBHO gaat hier niet in mee en verklaart het beroep ongegrond. Dit oordeel brengt met zich dat het remediëringstraject, zoals dat door de universiteit is ingericht, in stand kan blijven.